Lukodi’s littekens

Een stenen kruis gaat grotendeels verscholen achter hoog gras en onkruid. Kinderen, in zwart en roze schooluniformen, lopen er kletsend voorbij. Ze weten dat op het kruis de namen staan van 42 mensen die werden gedood door het Verzetsleger van heer (LRA) tijdens een bloedbad op 19 mei 2004. Maar de scholieren waren te klein of nog niet geboren toen het gebeurde. Hun ouders en grootouders herinneren zich echter die dag als gisteren.

De aanval op Lukodi was er een in een eindeloze reeks moordpartijen en ontvoeringen door het LRA in het noorden van Oeganda. Het gehucht staat nu weer in het middelpunt van de belangstelling sinds Dominic Ongwen, een van de belangrijkste commandanten van het LRA, zich overgaf en in afwachting is van zijn proces bij het Internationaal Strafhof in Den Haag. De gebeurtenissen in Lukodi maken deel uit van de aanklacht tegen hem waarin hij wordt beschuldigd van misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden, moord en knechting.

“Ik wil dat hij de rest van zijn leven wordt opgesloten om te boeten voor zijn misdaden. Toch had Ik hem nog een keer in levende lijve willen zien, de man die mede verantwoordelijk is voor de dood van mijn dochter en het verdwijnen van mijn zoon”, mompelt Ajulina Achola (66) terwijl haar eeltige hand glijdt over het stenen kruis.

Achola was net haar marktkraampje aan het opruimen toen ze de fluitjes hoorde waarmee het LRA gewoonlijk aanvallen aankondigde. Ze liet alles in de steek, rende weg uit en verstopte zich in diep struikgewas. “Het was een uur of zes en de avond viel snel. De horizon werd rood door onze huizen die in vlammen opgingen”. Volgens ooggetuigen had Ongwen niet de totale leiding van de aanval maar voerde wel een van de groepen strijders aan die deelnamen aan de actie.

Image result for pictures Lukodi Achola kijkt naar de schoolkinderen die onbekommerd naar huis lopen. “Het leven is beter geworden maar nog niet goed. De pijn in mijn hart blijft.” Ze voelt ook nog boosheid en frustratie over de mensen die haar en de anderen hadden moeten beschermen. Lukodi was in 2004 veranderd in een ontheemdenkamp. De regering dwong de bevolking in het noorden te leven in kampen voor betere bescherming. “De soldaten die hier waren gelegerd,  hadden hun tenten opgeslagen in het midden van Lukodi. Wij burgers dienden dus eigenlijk als bescherming voor de militairen. Die dag, toen de fluitjes klonken, waren de soldaten de eerste die vluchtten”, zegt Achola smalend.

De relaties tussen de noordelijke volken en de regering in de hoofdstad Kampala zijn moeizaam. Het ontstaan van het LRA is het gevolg van de machtsgreep in 1986 door de huidige president Yoweri Museveni. Zijn rebellenbeweging was opgebouwd uit voornamelijk zuiderlingen terwijl Museveni’s presidentiële voorgangers juist steun genoten van noorderlingen. De volken in het noorden vreesden wraak voor de wandaden begaan door presidenten als Idi Amin en Milton Obote.

In 1987 begon een groep onder leiding van Alice Lakwena, een vrouw van het noordelijke Acholivolk, een opstand tegen Museveni. Zij en haar medestanders waren overtuigd van de zege vanwege de mythische gaven die Lakwena waren toegedicht. Maar het draaide uit op een fiasco voor ze. Joseph Kony, een familielid van Lakwena en voormalige misdienaar, nam het over. Hij kreeg echter niet de steun van de Acholi, het grootste volk in het noorden. Als straf ontvoerde hij kinderen van zijn eigen volk en maakte het leven zo gevaarlijk dat 80 procent van de noorderlingen, bijna twee miljoen mensen, werden gedwongen om in ontheemdenkampen te leven.

Sinds 2006, nadat het LRA de moordpartijen en plunderingen had verlegd naar Zuid-Soedan, Congo en de Centraal Afrikaanse Republiek, keerden bewoners in Noord Oeganda weer huiswaarts. “Het kamp is verdwenen en mijn dorp is er weer. Anders, maar toch wel mijn dorp”, merkt Achola op terwijl ze naar de winkel van de kleermaker loopt die een jurk voor haar heeft versteld.

Ze groet een groepje mannen dat in een stenen bushokje zit waar twee keer per dag een bus stopt die de verbinding onderhoudt met het zuidelijker gelegen stadje Gulu. De mannen praten op gedempte toon met elkaar. Een neemt slokjes uit een plastic zakje met alcohol, een ander peutert met een houtsplinter onder de nagels van zijn voeten.

Gibson Okulu (58) zit voorover gebogen en schrijft in zwierige letters een brief voor een ongeletterde bewoonster. Hij bracht het er levend vanaf toen het LRA in 2004 aanviel. Hij wil niets horen over amnestie of traditionele rechtspraak zoals religieuze geestelijken en de hoogste leider van de Acholi voorstellen. Zij voeren aan dat Ongwen zelf slachtoffer is omdat hij als kind werd ontvoerd. “Ik wil dat hij lijdt voor wat hij en het LRA ons hebben aangedaan. Drie van mijn zonen waren ontvoerd. Ze kwamen allemaal terug maar hun ervaring heeft een zware stempel gedrukt op ons gezin.”

Okulu staat op en haalt zijn zoon David Okot erbij, die na zijn kidnapping vier jaar bij het LRA zat. Het LRA ontvoerde naar schatting 30.000 kinderen in Oeganda en dwong ze strijders te worden of seksslaven van de commandanten. Veel kinderen stierven, velen ontsnapten en anderen bleven zoals Ongwen die snel door de rangen opklom en op jonge leeftijd commandant werd.

david-okot

“Ik heb zelf gezien hoe Ongwen kinderen doodknuppelde die te moe waren om onze lange marsen vol te houden. Hij is een moordenaar. Hij deed het niet op opdracht, hij moordde omdat hij het graag deed”, vertelt David Okot (36) resoluut. Hij heeft zijn ervaring verwerkt met steun van therapeuten van buitenlandse hulporganisaties. Toch klinkt er nog bitterheid in zijn stem als hij hardop mijmert over de kansen op ondermeer onderwijs die hij heeft gemist.

Okot en twee van zijn broers werden al in 1995 ontvoerd. Ze kwamen terecht bij een groep waar ook Ongwen deel van uitmaakte. Okot vroeg Ongwen zijn broers vrij te laten omdat hij het niet eerlijk vond dat het LRA drie zonen van een familie in bezit had. “Hij werd razend en sloeg me tot ik bloedde uit mijn mond en ogen. Een hogere commandant voorkwam dat ik werd doodgeknuppeld. Dagen daarna urineerde ik nog bloed”. Okots donkere ogen staren in de verte, zijn mond is vertrokken tot een smalle reep.

Na vier maanden training kreeg Okot een wapen. Ongwen wilde hem als zijn persoonlijke lijfwacht. Okot weigerde. “Ik zag hoe hij regelmatig zijn lijfwachten doodde.”

Het lukte Okot na vier jaar te ontsnappen. Zijn twee broers konden al eerder wegglippen. “Iedereen kreeg vroeger of later de kans te ontsnappen. Ongwen had door zijn positie nog veel meer kansen dan de rest van ons om weg te komen. Maar hij bleef. Hij is geen slachtoffer, maar willige dader”.

In een gehucht enkele tientallen kilometers zuidelijk schetst Julanda Aayo een heel ander beeld van Ongwen. “Hij was een lieve jongen. Een gehoorzaam kind”, bezweert de halfzus van Ongwen. Haar rafelige jurk en schamele huis stralen diepe armoede uit. Kinderen spelen in het stof van het aangeveegde erfje en verjagen de geiten van de buren die proberen zoete aardappelen te stelen uit een mandje.

Aayo woont niet ver van Corom waar Ongwen zegt geboren te zijn. Hij woonde bij zijn halfzus toen hij werd ontvoerd. “Hij huilde veel nadat zijn moeder was gestorven. Zijn vader bracht hem bij mij in de hoop dat hij in de buurt van zijn oudere zus zou kalmeren”.

Ze stopt abrupt haar verhaal als ze een foto van Ongwen ziet in een krant die iemand als kaft voor een boek gebruikt. “Dat is mijn broer! Ik heb hem al die tijd niet gezien maar ik weet zeker dat hij het is!” Ze pakt het boek en drukt het tegen haar borst. Dan houdt ze het boek naast haar hoofd en vraagt: “Lijken we niet op elkaar?”

P1030070wp

Aayo herinnert zich niet in welk jaar Ongwen werd ontvoerd. Hij verklaarde zelf tegenover het ICC, dat het 1988 was en hij veertien jaar oud was. Aayo was niet thuis toen hij werd meegenomen. Ze was naar Gulu gegaan om zout te kopen. “Hij moet vergeven worden voor de zonden die hij heeft begaan. Hij werd ertoe gedwongen. Hij moet vrijgelaten worden en naar huis komen”, zegt ze met stelligheid. In een adem voegt ze er aan toe dat LRA-leider Kony ook terug moet keren naar Oeganda. “Ook hij moet vergiffenis krijgen. Pas dan hebben we weer vrede in Acholiland!”

Er heerst in Noord Oeganda geen massaal geweld meer. Het leven lijkt normaal. Mensen hebben de ontheemdenkampen verlaten, er wordt weer gewerkt op de akkers en er zijn nieuwe huizen en scholen gebouwd. Zelfs de verbindingsweg naar Kampala, eens vol met gaten, wordt hersteld. Toch hangt er een neerslachtige sfeer. “Iedereen is gebrandmerkt door het LRA. In elke familie is wel iemand vermoord of ontvoerd. Dat schudt je niet zo maar van je af”, merkt de jonge advocaat Nicholas Opiyo op. Ook hij draagt littekens van het verleden.

Nadat zijn zus was ontvoerd door het LRA, liep hij elke avond met een stuk karton van zijn huis naar het centrum van Gulu. Daar zocht hij met honderden kinderen een slaapplaats in het busstation of op de veranda’s voor de winkels in het stadscentrum. Het was er ’s nachts veiliger dan thuis.

Opiyo vindt het goed dat Ongwen door het ICC wordt berecht omdat het volgens hem de enige plek is waar hij een eerlijk proces kan krijgen. Bovendien hoopt advocaat dat niet alleen Ongwen’s daden aan de orde komen maar ook meer bekend wordt wat er gebeurde tussen 1988 en 2006 toen het LRA actief was in Oeganda. Mensenrechtenorganisaties beschuldigden het Oegandese leger van schendingen van mensenrechten en het ronselen van kindsoldaten in het noorden. De regering ontkende.

“Ongwen kan mogelijk een tip van de sluier oplichten”, zegt Opiyo hoopvol. “Alleen de waarheid kan helpen om van Oeganda weer een eenheid te maken. We moeten precies weten wat er is gebeurd sinds onze onafhankelijkheid in 1962. Pas dan is nationale verzoening mogelijk.”